Er zijn twee betrouwbare manier om zaden te feminiseren en beide hebben zo hun voordelen. Zuur geeft over het algemeen meer stabiele zaden, maar deze methode is een stuk lastiger. Je moet een sterke achtergrond in scheikunde hebben om met GA-3 te kunnen werken. Gibberellinezuur-3 (GA-3) is een natuurlijke groeiregulator in planten die een groot aantal effecten kan veroorzaken, onder andere in sommige gevallen het stimuleren van zaadontkieming. GA-3 komt van nature in veel plantenzaden voor en het wordt industrieel geproduceerd door de teelt van Gibberella fujikuroi schimmelculturen in vaten, waaruit het zuur wordt geëxtraheerd en gezuiverd.
Er is nog een hoop onderzoek nodig om te bepalen welke soorten baat hebben bij GA-3 en bij welke concentratie. Deze eerste methode om planten te feminiseren wordt ook gebruikt door sinaasappeltelers.
De introductie van de STS-methode ontketende een ware revolutie: ineens kon iedereen gemakkelijk zaden feminiseren en zaadbanken schoten als paddenstoelen uit de grond. Wat de meeste vergaten, echter, was de tijd nemen om zaden te produceren. Deze tijdsfactor wordt vaak genegeerd door zaadbanken; die willen het zaad zo snel mogelijk op de markt krijgen.

Planten voor de productie van zaden zijn idealiter van de 5de of 6de generatie. Het is een lang en moeizaam proces om de beste moeder- en ‘vader’-planten voor zaadproductie te selecteren. De vaders, natuurlijk, zijn vrouwelijke (moeder-)planten die later in hun bloeiperiode worden behandeld met STS of GA-3. Dit strest de vrouwelijke plant dusdanig dat ze mannelijke bloemen zal vormen en kleine balletjes in de leden die stuifmeel bevatten. Dit stuifmeel wordt gebruikt om de moederplanten (vrouwelijke planten) te bestuiven. Deze vrouwelijke planten produceren uiteindelijk de zaadjes.
Het selectieproces verloopt zo: je begint met normale zaadjes, laat ze groeien en maakt klonen van de beste vrouwelijke planten in de eerste twee weken van hun bloei. Bij de selectie kijk je naar; de wortels, kracht, gezondheid, uniformiteit, stabiliteit en bloei-ontwikkeling van de plant. Je neemt verschillende planten onder dezelfde omstandigheden en na het klonen herhaal je het selectieproces totdat je de vijfde of zesde generatie hebt bereikt. Dat is het moment dat de plant genetisch het meest stabiel en uniform is en dus het best geschikt is om zaden te produceren.
Niet alle planten reageren zo op GA3-behandeling. Er zijn soorten die alleen kunnen worden gefeminiseerd met STS (Zilverthiosulfaat). Bovendien zijn er planten die zich simpelweg niet laten feminiseren. Die soorten produceren te veel hermafrodiete of mannelijke planten per duizend zaadjes. Het verschilt per soort of er hermafrodiete of mannelijke planten ontstaan.

Daarom moet je je planten de eerste paar weken van de bloeiperiode extra aandacht geven. Als alle stengeldelen haartjes hebben, is de plant vrouwelijk, maar als je balletjes ziet vormen op de leden, heb je een mannelijke plant (alleen balletjes) of een hermafrodiet. Een hermafrodiete plant heeft eigenschappen van beide geslachten: zowel haartjes op de leden als mannelijke bloemen (balletjes op de leden).
Je kunt deze planten verwijderen – anders zullen ze de vrouwelijk planten bestuiven – of je kunt de planten in de gaten houden en de balletjes verwijderen met een pincet. Herhaal dit proces zo lang als nodig en uiteindelijk zal de plant geen mannelijke bloemen meer aanmaken en zich verder ontwikkelen als vrouwelijke plant.